
Underland - Robert Macfarlane
In Underland laat Robert Macfarlane lyrische beschrijvingen van de wereld onder ons en de mensen die daarmee in verbinding staan, samenkomen met de negatieve sporen die de mensheid achterlaat. Lezen is een fysieke ervaring.
Voorzichtig schuifel ik met een kleine groep mensen over een koude en soms verraderlijk gladde ondergrond. Mijnwerkerslampen op accu’s schommelen zachtjes mee in onze handen. Ze zijn het enige licht dat de vijfentwintig paar ogen waarnemen. Regelmatig laat ik een staal naar de zijkant schieten, uit nieuwsgierigheid maar zeker ook in de hoop te zien waarvoor iedereen gekomen is. Helaas, al zijn de namen en jaartallen die hier en daar in de wand zijn gekrast best intrigerend. Vele honderden jaren geleden scharrelden hier blijkbaar ook al toeristen rond…
Als we de Salon Noir bereiken, vraagt onze Franse gids vriendelijk de lampen op de grond te zetten en uit te schakelen. Haar Engels is even charmant als verrassend lastig te verstaan. Haar lamp schijnt ons vol overtuiging de weg naar de zaal. Als we in de ‘Salon’ staan, kondigt ze aan haar lamp uit te doen en vraagt ons ook stil te zijn. Het is niet de eerste keer, dus weten we wat ons te wachten staat. Totale duisternis. De ogen proberen iets te zien, maar er is niet één foton om de lichtgevoelige cellen in onze ogen te prikkelen. De oren treft hetzelfde lot. De stilte is allesbehalve oorverdovend. Meer een soort vacuüm. Dan schakelt de gids haar lamp weer in en verschijnt het doel van onze ondergrondse tocht. Bizons, paarden, geiten en wezelachtige dieren bevolken de wanden van de Salon Noir. Mijn ogen zien kunstwerken, trefzeker getekend door mensen zoals wij, maar dan dertienduizend jaar geleden, en worden vochtig.
Nog geen veertig kilometer oostelijk van de grot van Niaux ligt een exemplaar van ‘Underland’ van Robert Macfarlane in een tent. Alweer het derde boek van hem dat ik heb gelezen, na 'The Old Ways' en 'Mountains of the Mind'. Terug in het daglicht bedenk ik me in de auto dat dit door water uitgeholde berglandschap een perfecte locatie is om het boek te lezen. De eerste ondergrondse reis van Macfarlane speelt zich af in de Mendips, waar vergelijkbare processen als in de Pyreneeën de ondergrond hebben uitgesleten. Ook loopt er een vrij directe lijn van de Zuid-Franse bergen naar de Lofoten, waar Macfarlane in ijzige omstandigheden op zoek is naar de ‘Rode Dansers’ die het aan de kunstenaars van Niaux verwante volk op de wanden van hun grotten schilderde.
De reis van Macfarlane voert door een zoutmijn die diep onder Yorkshire eindigt onder de Noordzee. De grootste vijanden van het doolhof van berijdbare gangen dat hier is uitgehakt, zijn het zout zelf en water. De gangen hebben de neiging in te storten omdat het zout relatief beweeglijk is. Daarom hangen er in de kamers van de mijn standaard bijlen. Mocht de boel instorten, dan kun je daarmee jezelf een weg hakken naar veiligheid. Een licht gevoel van dreiging bekruipt de lezer. En soms weet het Noordzeewater een weg te vinden naar beneden. Dat loopt soms zo uit de hand, dat een sectie van de mijn moet worden afgesloten en als verloren wordt beschouwd. Het gevoel van de lezer wordt er niet beter op.
Iets neutralere informatie dan maar, alhoewel… Wanneer de enorme machines die speciaal gebouwd worden voor deze vorm van zoutwinning versleten zijn, is het niet de moeite om ze naar de oppervlakte te brengen. Ze worden achtergelaten en als de holte uiteindelijk en onvermijdelijk wordt opgevuld door het zout dat geen holtes duldt, blijven de mechanische monsters achter als stalen artefacten van het tijdperk waarin we nu leven. Intrigerend voer voor toekomstige geologen.
Macfarlane roept met vertellingen zoals de ondergrondse zoutmijn het gevoel op fysiek aanwezig te zijn. Het avontuur in de catacomben van Parijs is ronduit claustrofobisch, de afdalingen in de bergen van Italië naar een ondergrondse rivier beklemmend en tegelijk vol verlangen naar de onderwereld, de tocht door de ‘gatenkaas’ van de Sloveense bergen leveren inzicht op in de duistere wreedheden van de Eerste en Tweede Wereldoorlog. Op de wateren rondom de Lofoten worden we geconfronteerd met de dreigende teloorgang van het delicate onderwaterleven door oliewinning op zee.
Op Groenland daalt Macfarlane af in een door smeltwater uitgehold zinkgat in een gletsjer. Híj is verrukt door de prachtige blauwe kleur van het ijs. En realiseert zich ook dat juist dit landschap het hardst lijdt onder de opwarming van de aarde, veroorzaakt door de mens. In de kou van Noorwegen en Groenland komen de lyrische beschrijvingen van de ondergrondse landschappen en de mensen die ermee in verbinding staan op hartverscheurende wijze samen met de negatieve sporen die de mensheid achterlaat. Het besef roept een bijna fysieke pijn op.
